Anthonis Mor, portretschilder in Spaanse dienst



De Hertog van Alva, gezien door het oog van Antonis Mor

In de collectie van het Museo del Prado kunnen we een aantal portretten aantreffen van Anthonis Mor van Dashorst (1519-1564). Door kenners wordt de Utrechtse meester beschouwd als één van de toonaangevende portrettisten van zijn tijd, wiens invloed nog merkbaar is bij latere 17de eeuwse portretten, zoals die van o.a. Velázquez en Rembrandt.


Enkele jaren geleden werd door het Museo del Prado een indrukwekkend overzicht van het werk van de Venetiaanse renaissanceschilder Titiaan (1485-1576) aangeboden, waarvoor zelfs diens allervroegste werken uit de collectie van de National Gallery werden overgebracht. Titiaan, tijdgenoot van Michelangelo (1475-1564) en Rafael (1483-1520), en de belangrijkste exponent van de zg. Venetiaanse School, werkte sinds 1532 aan het hof van Karel V in Brussel en later voor diens zoon Fillips II. Gedurende een groot deel van de 16de eeuw had hij zo grote invloed op jongere noordelijke schilders, waaronder de Utrechtse portretschilder Anthonis Mor (1519-1574), in Spanje bekend onder de verbasterde naam
Antonio Moro
.


Anthonis Mor van Dashorst, zoals zijn volledige naam luidde, hoort thuis in de 16de eeuwse traditie van Nederlandse schilders, die zich een weg zochten langs de kerkelijke en koninklijke hoven in Europa, waar hun kunst meer gewaardeerd werd dan in eigen land. Hij werd opgeleid op het atelier van Jan van Scorel (1495-1562), die eerder onder Adrianus VI, de enige paus uit de Nederlanden, in het Vaticaan werkte en daar Rafael opvolgde. Het werk van Van Scorel, bijbelse weergaven en groepsportretten van Jeruzalemvaarders, kenmerkt zich in een gedetailleerde nauwkeurigheid gericht op het uiterlijk van de afgebeeldenen. Rond 1600 zou Van Scorel door de humanistische schrijver Karel van Mander vanwege de duidelijke Italiaanse invloed in zijn werk de “wegbereider” genoemd worden van de Nederlandse schilderkunst. Echter in 1525 nog vestigde Van Scorel zich na zijn vele reizen in Utrecht, waar hij Mor van Dashorst het vak zou leren. Volgens kunsthistorici moet Mor zo een belangrijk aandeel aan enkele geroemde groepsportretten van Jeruzalemvaarders uit het atelier van Van Scorel gehad hebben.

Verandering.

Nadat Mor van Dashorst zich in 1547 als zelfstandige in Antwerpen vestigde en daar erkend werd als een getalenteerd portrettist, bracht kardinaal Granvelle, die zich als zijn beschermheer opwierp, de jonge schilder in contact met het rijke Habsburgse hof in Vlaanderen. Eén van directe resultaten daarvan was dat de Utrechtenaar zich gedwongen zag om zijn schilderstaal enigszins aan te passen aan de heersende stijl van de hofschilder van dat moment, Titiaan. De Italiaanse meester veroorloofde zich een voor die tijd ongekende pictorale en coloristische vrijheid en concentreerde zich in zijn portretten meer op het hoofd en de handen, terwijl hij de kleding en de achtergrond globaler behandelde dan Mor gewend was te doen.
Na een kort verblijf in Portugal en Spanje, waar hij talrijke portretten van edelen maakte, werd Anthonis Mor rond 1554 naar Londen uitgezonden om daar een portret te maken van “Bloody Mary” Tudor, de oudere halfzuster van de latere koningin Elizabeth I, waarmee Philips II datzelfde jaar in het huwelijk zou treden. Dit portret en dat van Jane Dormer, een hertogin aan haar hof, hangt heden ten dage in het Museo del Prado omdat de Spaanse koning het na het voortijdig overlijden van zijn tweede echtgenote mee naar huis nam.
In 1557, na de gewonnen slag van San Quintin, mocht Anthonis Mor, de nieuwe koning van Spanje zelf schilderen met zijn wapenuitrusting, een opdracht waarvoor hem een atelier werd verstrekt in het Madrileense Alcázar. Zijn verblijf in Spanje mocht echter niet van lange duur zijn, doordat de opkomende Inquisitie hem vanwege zijn afkomst verdacht van het belijden van het protestantse geloof. In 1558 verliet hij daarom het land om mecenaat te vinden aan het hof van de toenmalige gouvernante van de Lage Landen, Margarita van Parma.

Invloed.
Mor van Dashorst, die tijdens zijn leven de belangrijkste machthebbers van het midden van de 16de eeuw op het doek vastlegde, wordt algemeen beschouwd als één van de toonaangevende portrettisten van zijn tijd. Gebruik makend van een hoge plaatsing van het hoofd van de geportretteerde op het doek, wat deze een –adellijke- dominantie, soms zelfs arrogantie, verleende, en een detaillistische aanpak, schilderde hij zijn modellen in een half gedraaide houding met de blik op afstandelijke wijze “afgewend” naar de beschouwer. Zo zag hij kans in een portret meer te leggen dan de bedoeling kon zijn geweest van de door hem geportretteerden. Dat wordt misschien het beste getoond in het portret van de Hertog van Alva, dezelfde die later de jonge republiek zou kastijden, ook in de collectie van het Museo del Prado te vinden. Dit werk is vergelijkbaar met het eerdergenoemde portret van Mary Tudor, waarin een oplettende beschouwer een onderliggend angstaanjagend aspect van haar persoonlijkheid zal tegenkomen. De invloed van de portretkunst van Mor van Dashorst is merkbaar bij de portretten van zijn portugese leerling Sánchez Coello (1531-1588) en die van de Spanjaard Pantoja de la Cruz, maar ook bij enkele vroegere portretten van o.a. Velázquez (1599-1660), Rembrandt (1606-1669) en Frans Hals (1580-1666), die allen nog niet geboren waren toen Mor van Dashorst in 1564 overleed.