Een onbekende facet van Anthonie Van Dyck


In het jaar 1999 werd wegens de 400ste verjaardag van Anthonie Van Dyck (1599-1641) een tentoonstelling georganiseerd in het Prentenkabinet van het Plantin-Moretus Museum te Antwerpen, waarin een heel ander facet naar voren is geschoven dan waarvan de Vlaamse schilder in onze tijd beroemd is, nl. zijn grafische werk. Later, in 2000, werd dezelfde tentoonstelling herhaald in Amsterdam en in 2004 was de ‘Fundación Carlos de Amberes’ in Madrid aan de beurt.

Drukproeven
De achterliggende gedachte van de expositie was om een beeld te geven van hoe etsen uit de tijd van Van Dyck nu eigenlijk tot stand kwamen. Daartoe werden een honderdtal tekeningen en schetsen op papier en prenten uit de collecties van o.a. het Rijksmuseum, het Louvre en het British Museum uit de archieven gehaald en geëxposeerd, maar ook eerdere drukproeven van prenten in verschillende staten van voltooiing. Zo werd een zeer interessant inzicht gegeven in de werkwijze van de zeventiende eeuwse etser. Aan de hand hiervan kon de bezoeker zien dat deze eerst een schematisch lijnpatroon in de etsgrond tekende en dat afdrukte. Daarna werden de lege vlakken met arceringen opgevuld. Tussentijds werd de plaat nog enkele malen afgedrukt. Eventueel werden er veranderingen aangebracht.
In het geval van porttretten werd bij de uitwerking eerst met het hoofd van de geportretteerde begonnen. Daarna kwamen het lichaam en de achtergrond –in verschillende stadia- aan de beurt. Dat was ook het geval bij Van Dyck, waarvan prenten tentoongesteld worden uit verschillende periodes van zijn relatief korte leven, van zijn gezellentijd in het atelier van Rubens tot de prenten naar werken van Titiaan, en als absoluut hoogtepunt zijn met vlotte lijn uitgevoerde portretten. Van Dyck heeft namelijk vele portretten gemaakt van bekende personen uit zijn tijd, o.a. van Constantijn Huygens, Paulus Pontius en de Goudse schilder Cornelis Ketel. Deze laatste poseert op zijn prent op een manier die Van Dyck later –ook in zijn schilderijen- verder zou ontwikkelen en veel waardering zou geven: de hand in de zij zodat de arm verkort weergegeven wordt, handschoenen in de hand en mantel over de schouder.

Goudsmeden
De etskunst is, naar men aanneemt, in de 15de eeuw geboren uit de behoefte van goudsmeden om een zichtbare herinnering te hebben aan hun graveerwerk, waardoor ze ertoe kwamen om een bewerkt oppervlak in te inkten en er een afdruk van te maken. Rond 1500 kreeg de beoefening van de prentkunst een professionelere intentie, met Albrecht Dürer (1473-1528) als pionier. Deze Duitse kunstenaar zou voor het eerst een natuurlijke weergave van de realiteit nastreven, wat door latere collega´s zou worden nagevolgd.
Langzamerhand zou de diepdrukkunst opgenomen als nieuw medium binnen de atelierproduktie van de vele kunstschilders. Hierbij was er sprake van een rigoureuze taakverdeling, waarbij het snijden van parallelle arceringen door assistenten werd gedaan.
Zo ook moet Van Dyck in zijn gezellenjaren zijn begonnen op het atelier van zijn meester Peter Paul Rubens (1577-1640), die in deze techniek een middel heeft gezien om meer bekendheid te geven aan zijn artistieke werk en zodoende een grotere markt te ervoor bereiken. Daartoe liet deze zijn eigen thema’s door zijn leerlingen kopiëren en ze in veelvoud reproduceren. Van Dyck, die nog vóór zijn 20ste de belangrijkste assistent op het atelier van Rubens was, heeft hierbij een grote rol gespeeld.

Het proces
De techniek van het etsen in de 17de eeuw verschilt niet zo heel veel van hoe kunstenaars dat nu nog doen. Tegenwoordig heeft men de beschikking over meer technieken, zoals de aquatint, en over het goedkopere zink als beelddrager. In vroegere tijden werd daarvoor een koperplaat gebruikt. Die zat -omdat de koperslager het materiaal tot een bepaalde dikte en hardheid hamerde- vol met deuken en krassen, zodat de plaat eerst gepolijst diende te worden. Dat gebeurde met zandsteen.
Vervolgens werd er een etsgrond op de plaat aangebracht, waarin de tekening gemaakt zou worden. In de tijd van Anthonie Van Dyck waren er twee soorten etsgrond bekend, een harde en een zachte. Gezien de vrije manier van werken van de meester, is het vanzelfsprekend dat Van Dyck met een zachte etsgrond werkte.
Voor het etsen zelf moest de achterkant van de plaat worden bestreken met een stopgrond om aantasting van het koper door het zuur te voorkomen. Men denkt dat Van Dyck de plaat op een met pek of olievernis ingesmeerd houten bord, dat enigszins schuin stond, legde en er het zuur uit een houten lepel overheen goot. Zo stroomde het zuur over de plaat en beet in de plekken van het metaal waar de etsgrond was weggekrabd tijdens het tekenen. De plaat werd enkele keren gedraaid, zodat elk deel gelijk werd geëtst.
Na het etsen en het verwijderen van de etsgrond werd de plaat naar de drukker gezonden, die het dan tamponeerde met inkt. Deze werd dan vervolgens weer voorzichtig van het oppervlak van de plaat weggehaald opdat het alleen in de groeven achterbleef. Daarna ging de plaat samen met een vochtig gemaakt papier door de etspers.

Invloed
De meesten onder ons zullen Van Dyck hooguit kennen van zijn schilderijportretten. Daarmee triomfeerde hij in Antwerpen, Rome en Londen, waar hij in 1632 zelfs benoemd werd tot hofschilder van koning Charles I. In die hoedanigheid maakte hij portretten van het gehele Engelse hof, inclusief de koning zelf. Dat portret, waarin de koning wordt afgebeeld met zijn paard, wordt algemeen beschouwd als een absoluut meesterwerk van kleur en compositie.
Maar zijn grote invloed op de latere portretkunst heeft Van Dyck vooral te danken aan zijn prenten. Rond 1759 werden meer dan honderd van zijn koperplaten voor 188 gulden door een Duitse uitgever opgekocht, die de prenten onder de naam “Iconographie” bundelde en verspreidde. Dit boek is van enorme waarde geweest voor latere portretschilders, die de houdingen van de modellen na gingen schilderen. In de loop der tijd verschenen de gravures van Van Dyck ook als mezzotinten of als kleurendruk van de hand van andere kunstenaars. En in de negentiende eeuw nog werd er van academieleerlingen verwacht dat ze de etsen van Van Dyck bestudeerden en kopiëerden. Het heeft dus al met al te lang geduurd voordat er voor het kunstpubliek zo’n breed en diepgaand beeld werd geschapen van dit heel ander en veel onbekender facet van deze Vlaamse meester, en gelukkig kunt ook u nu hier tot 11 januari 2004 kennis mee maken.