Francisco de Goya: de vader van de moderne Spaanse schilderkunst


Francisco José De Goya y Lucientes werd geboren in Fuendetodos (Zaragoza) op 30 maart 1746. Hij werd op 13-jarige leeftijd leerling van een met zijn vader bevriende kunstenaar, José Luzán. Later werd zijn leermeester Francisco Bayeu. In 1773 trouwde hij diens dochter, Josefa.

Goya was hofschilder van de koningen Karel IV en Ferdinand VII. In die tijd had hij nog al eens problemen met de Spaanse Inquisitie vanwege zijn werk. Goya maakte namelijk naast portretten van de Spaanse koninklijke familie en van hoge geestelijken ook etsen, die hij in grote oplagen drukte. Ze werden verhandeld binnen en buiten Spanje. In zijn serie Los Caprichos liet hij zijn afschuw zien voor de corrupte heerschappij van met name de kerk.

In die periode schilderde Goya, die beïnvloed werd door de Verlichting, ook veel historische gebeurtenissen en vrolijke scènes in een vrolijke rococcstijl. Dit waren ontwerpen voor wandtapijten (goblelins). Eén van zijn beroemdste werken is de Maja (desnuda en vestida). Dat zijn schilderijen van dezelfde vrouw, aangekleed en naakt. Het verhaal gaat dat in die periode de Hertogin van Alva de maîtresse was van Goya, en dat die schilderijen gemaakt werden in haar opdracht van haarzelf zonder dat zij voor de naakte versie zelf poseerde, en dat het lichaam dus van een andere vrouw was. De bedoeling van de schilderijen was dat ze op zo´n manier opgehangen werden dat de geklede versie de naakte versie kon afdekken. Met name het feit dat de naakte vrouw geen Griekse godin was, maar een vrouw van vlees en bloed, en ook dat ze de kijker recht aankijkt, was schokkend voor die periode.

Het werk van Francisco Goya was vooral van belang op de latere kunst, omdat ze de tradities ondermijnde. Zijn werk liep vooruit op moderne stromingen als het impressionisme, expressionisme en het surrealisme. De bijzondere stijl waarin hij aan het eind van zijn leven schilderde, de zg. Zwarte schilderijen, wordt gezien als heel persoonlijk en moet hier apart genoemd worden.

Nadat de Fransen onder Napoleon in 1808 Spanje bezetten, trok hij zich terug. Die invasie heeft zijn sporen nagelaten in de serie etsen Los desastres de la guerra (De gruwelen van de oorlog, 1810-1814). Na het vertrek van de Fransen, die tevergeefs hadden getracht de verworvenheden van hun revolutie te exporteren, kwam de restauratie van het koningschap. De repressie van voor de Fransen keerde daarmee terug. Op dat moment ging Goya in vrijwillige ballingschap in Bordeaux wonen, waar hij uiteindelijk zou sterven op 16 april 1828.

In 1901 werd zijn lichaam naar Spanje overgebracht en in 1919 bijgezet in de Ermita de San Antonio de la Flórida in Madrid. Daar zijn ook een serie fresco´s van zijn hand te bewonderen.