Picasso's 'Guernika', een geschiedenis op zich


Het beroemde schilderij 'Guernika' van Pablo Picasso (1881-1973) heeft als voorgeschiedenis het Duitse terreurbombardement in 1937 op het gelijknamige Baskische stadje. De Spaanse burgeroorlog was in volle gang en de rebellenleider generaal Franco had zijn zinnen gezet op de onderwerping van Baskenland. Omdat dit hem niet zomaar lukte riep hij de hulp in van zijn geloofsgenoot Hitler. Voor de Führer en diens luchtmaarschalk Hermann Göring was dit een goede gelegenheid om het groeiende wapenarsenaal van het Derde Rijk eens uit te testen.

Het historische stadje Guernika -sinds 1882 Guernika-Lumo- werd al gauw aangewezen als de plaats van de misdaad. Hier kwam de Algemene Vergadering van de provincie samen, en legden ooit de heren van Biskaje een eed af onder een eeuwenoude eik, waarin ze de oude wetten van Biskaje (de 'fueros' of vrijheden) beloofden te eerbiedigen. Deze eed bestond tot 1876, waarna de 'fueros' werden afgeschaft. Maar de eik bleef van groot belang voor de Baskische cultuur en volkstrots.

Marktdag in Guernika
Ondanks dat Guernika dus nauwelijks van strategisch belang was zou de aanval er plaatsvinden, en wel op 26 april 1937, een gewone marktdag in de stad. De bewoners en alle bezoekers, die er hun boodschappen kwamen doen, waanden zich dus veilig. Vanaf kwart over vier begonnen echter tientallen bommenwerpers hun bommen over het stadje uit te gooien. Laagvliegende gevechtsvliegtuigen scheerden ondertussen langs en schoten de vluchtende mensen dood. Het duurde slechts drie uur voordat bijna het hele stadje in puin lag en 1600 mensen, een kwart van de bevolking, was doodgeschoten. In feite moet het exacte aantal doden veel hoger zijn uitgevallen, omdat Guernika wemelde van de vluchtelingen uit nabijgelegen dorpen.

Guernika heeft daarna drie dagen lang in brand gestaan. En het meest schrijnende was dat de meest strategische plek, de brug naar de hoofdstad Bilbao, niet eens werd geraakt. We kunnen dus gerust spreken van de eerste grote misdaad tegen de mensheid van de moderne tijd.

Ontkenning
Franco hield na de bombardementen vol dat de Baskische communisten zelf de branden hadden aangestoken. Ook Duitsland ontkende alle betrokkenheid. Door een ooggetuigenverslag van de Amerikaanse journalist George Steers, werd de ware toedracht van de aanval echter al snel duidelijk. Ook werden de bommen geïndentificeerd als Duits. In Parijs, London en New York kwamen de dagen daarna massale demonstraties op gang tegen deze laffe moord op talloze onschuldige burgers.

Internationale Expositie van Parijs
Picasso, die in die periode in Parijs woonde en net een opdracht had gekregen van de Spaanse republikeinse regering voor een werk voor het Spaanse paviljoen op de komende Internationale Expositie in dezelfde stad, voelde zich onmiddellijk persoonlijk geraakt door dit tragische nieuws. Daarom besloot hij het als aanklacht over te brengen naar een schilderij, wat achteraf misschien wel zijn allerberoemdste werk zou worden. Na een aantal zeer conscientieuze schetsen bracht de in Málaga geboren schilder in zijn volstrekt eigen beeldtaal de chaos van tijdens deze bombardementen over op een doek van 349 bij 776 cm. Dat formaat paste net in zijn atelier op de Rue Augustin, waar hij een bovenverdieping betrok -hij moest het alleen wel schuin tegen de wand plaatsen.

Het in zwart, wit en grijstonen geschilderd werk laat de stad zien tijdens de bombardementen: een paard dat in paniek een huis binnenstormt moet de angst uitdrukken, een moeder die huilt om haar dode kind symboliseert het verdriet om de gesneuvelden, een man met een kapot zwaard is het symbool voor een dode soldaat, de lamp staat voor de explosies. Verder zien we mensen die in paniek uit hun huizen rennen, een man die van een brandend dak valt.

Het schilderij kwam in datzelfde jaar op de Expo te hangen en ging nadien, namens het Republikeinse Spanje, op rondreis. Ver na de burgeroorlog, in 1956 -met Franco reeds aan het roer in Spanje-, kwam het op een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam terecht, waarna het uiteindelijk naar het MOMA te New York werd overgebracht. Daar zou het tot 1981 blijven, als symbool voor de waanzin van oorlog. In de jaren '60 vertegenwoordigde het het verzet tegen de oorlog in Vietnam. Voor de Spanjaarden was het jarenlang een zinnebeeld voor het lot van hun land.

De laatste wil van Picasso
Picasso had aangegeven dat het doek pas in Spaanse handen zou komen wanneer zijn land weer democratisch zou zijn. Hij overleed echter twee jaar voordat Franco heen zou gaan, in 1973. Na de dood van de dictator kwam er een langdurig getouwtrek op gang tussen Picasso´s advocaat Dumas, de erven van de kunstenaar, de Spaanse regering en het New Yorkse MOMA over of en wanneer het schilderij naar Spanje zou gaan. Uiteindelijk werd besloten dat het naar Madrid zou worden gebracht en daar, goed beschermd achter glas en bewaakt door soldaten, in het 'Casón del Buen Retiro' zou worden tentoongesteld. In 1992, het jaar van de Olympische Spelen van Barcelona, werd het overgebracht naar het 'Centro de Arte Moderno Reina Sofía' -eigenlijk tegen de wens van Picasso zelf, die het juist graag in het Prado had gezien naast de doeken van zijn grote voorbeelden, Velázquez en Goya.

Lees ook: >>De onafhankelijkheidszin van de Basken.